Een booronderzoek is één van de vormen van inventariserend veldonderzoek overig (IVO-O). Dit onderzoek wordt ingezet tijdens een verkennende fase, of een karterende fase. Tijdens verkennend booronderzoek toetsen we de gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld. In deze verkennende fase verkrijgen we inzicht in de bodemopbouw en eventuele bodemverstoringen. Indien de bodem (grotendeels) intact is en er archeologische resten aanwezig kunnen zijn (op basis van locatiekeuzemodellen), dan wordt geadviseerd een karterend booronderzoek uit te voeren. Wanneer reeds bekend is dat archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, kan ook gekozen worden direct een waarderend onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Tijdens de karterende fase onderzoeken we het plangebied systematisch op de aanwezigheid van vuursteen (aardewerk, bot, houtskool etc.), doorgaans door middel van een boorgrid gebaseerd op de specifieke archeologische verwachting. Het doel van deze fase is vindplaatsen op te sporen en deze (voor zover mogelijk) ruimtelijk af te bakenen.
Voor kleine onderzoeken kan het verstandig zijn de verkennende en de karterende fase te combineren om kosten te besparen. Bij grotere onderzoeken kan het juist verstandig zijn beide fasen van elkaar te scheiden door een evaluatiemoment, waardoor wellicht delen van het plangebied kunnen worden uitgesloten van een karterend onderzoek.
Het onderzoek leidt tot een selectieadvies dat door de bevoegde overheid kan worden omgezet in een selectiebesluit. Een vervolgonderzoek kan betekenen dat een waarderend onderzoek wordt uitgevoerd.
De waarderende fase van een inventariserend veldonderzoek is vrijwel altijd een proefsleuvenonderzoek. Hierbij worden op een systematische manier werkputten gegraven op de locatie waar een vindplaats wordt verwacht. Bij dit onderzoek wordt circa 10% van het plangebied onderzocht.
Door middel van dit onderzoek dient de omvang van de vindplaats te worden bepaald, evenals de aard van de vindplaats, de gaafheid en de conservering. Aan de hand van een beoordelingsprotocol wordt vastgesteld of de vindplaats behoudenswaardig is of niet. In het rapport wordt een selectieadvies opgesteld, dat door de bevoegde overheid zal worden gebruikt om een selectiebesluit te nemen. Dit kan leiden tot planaanpassing waarbij de behoudenswaardige vindplaats niet meer bedreigd wordt (in situ behoud) of het opgraven van de vindplaats (ex situ behoud) wanneer planaanpassing of inpassing niet tot de mogelijkheden behoort.
Wanneer een archeologische vindplaats als behoudenswaardig is gewaardeerd, moet getracht worden deze te behouden. Dit kan bijvoorbeeld door de ruimtelijke plannen aan te passen aan de vindplaats of door archeologievriendelijk bouwen. Indien de vindplaats niet in situ behouden kan blijven, moet deze opgegraven worden (behoud ex situ). Hierbij worden alle gegevens gedocumenteerd, zodat de informatie die een vindplaats bevat behouden blijft voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek.
De opgraving zelf is maar een deel van het onderzoek. Na afloop van het veldwerk worden alle gegevens geanalyseerd en uitgewerkt in een rapportage. Wanneer de resultaten van het onderzoek zijn uitgewerkt, worden het goedgekeurde rapport, al het (geconserveerde) vondstmateriaal en alle documentatie overgedragen aan het betreffende (gemeentelijke of provinciale) depot voor bodemvondsten.
Door deponering van alle onderzoeksgegevens is de beschikbaarheid voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek gegarandeerd. De uitwerking en deponering van de onderzoeksgegevens maken een verplicht onderdeel uit van de opgraving.
Contactpersoon: Marc van Oers
Adres: Hermalen 7
5481 XX, Schijndel
Telefoon: +31623668078
Email: m.vanoers@denoudengroep.com
Let op! Per 19 juli hebben wij nieuwe telefoonnummers. Kijk op onze contactpagina.